3,02%
p.j.
Spaarrekening
Zweden
(AAA)
Home › Box 3 belasting › Zelf pensioen opbouwen
Het Nederlandse pensioensysteem hanteert drie pijlers. Een overheidspensioen (AOW), een pensioen dat je opbouwt via je werkgever en een pensioen dat je hiernaast zelf opbouwt. Deze derde pijler kun je zelf regelen. En dan is de vraag: doe je dat belastingtechnisch het beste in box 1 of in box 3?
In box 1 profiteer je mogelijk van belastingaftrek en betaal je geen belasting gedurende de looptijd. Bij de uitkering betaal je (over een deel) belasting
In box 3 ontvang je geen belastingaftrek en betaal je boven de vrijstellingsgrens vermogensrendementsheffing gedurende de looptijd. Bij het ‘uitkeren’ van het geld betaal je geen belasting
Box 1 levert mogelijk meer rendement op, maar beperkt je vrijheid. Box 3 is flexibeler, maar je kunt geld mislopen
De pensioenleeftijd stijgt en meer en meer Nederlanders werken zelfstandig. Daarom is er steeds meer interesse in het opbouwen van extra pensioen in de zogenaamde derde pijler. Dit kun je zelf bij elkaar sparen/beleggen ‘in box 3’ of via een speciaal financieel product ‘in box 1’.
Pensioenzaken zijn ingewikkeld. En het zelfstandig opbouwen van pensioen is geen uitzondering. Daarom nemen we je bij de hand en laten met rekenvoorbeelden zien hoe je kapitaal ontwikkelt in beide gevallen. Eerst schetsen we de mogelijkheden die je hebt om zelf pensioen op te bouwen.
Hoe bouw je pensioen op in box 1? Pensioenopbouw in box 1 betekent dat het vermogen dat je inlegt per definitie niet in box 3 valt. En dat je, onder bepaalde voorwaarden, je belasting in box 1 in het jaar van inleg kunt verlagen. In principe een zeer voordelige optie. De belastingplicht over het geld blijft wel bestaan: over een eventuele uitbetaling betaal je wel belasting in box 1.
Het bedrag dat je van de belasting af kunt trekken heet de jaarruimte. Deze jaarruimte hangt af van je pensioentekort. Daarnaast is er nog een reserveringsruimte. Dit is de jaarruimte die je in voorgaande jaren niet opgemaakt hebt.
Je kunt van deze optie gebruikmaken met speciale producten van banken en andere financiële instellingen, zoals pensioensparen, pensioenbeleggen en een lijfrenteverzekering. Pensioensparen in een speciaal bankspaarproduct is vanwege de nog altijd lage rente in Nederland momenteel nauwelijks de moeite waard.
Box 1 | Box | |
---|---|---|
Belastingaftrek inleg? | Ja, onder voorwaarden | Nee |
Belasting gedurende looptijd/vermogensopbouw | Nee | Ja, zodra je boven de vrijstellingsgrens valt |
Belasting bij uitkering? | Ja; mogelijk tegen een lager tarief na het bereiken van de AOW-leeftijd | Nee |
Vanwege de voordelige belastingvoorwaarden, kan niet iedereen er zomaar voor kiezen om pensioen op te bouwen in box 1. Hier zijn strenge voorwaarden aan verbonden. De details hangen sterk af van je persoonlijke situatie. Hier volgt een kort overzicht van de belangrijkste punten waar een speciaal pensioenproduct in box 1 aan moet voldoen:
Box 1 | Box 3 | |
---|---|---|
Vaste periodieke inleg? | Soms | Geen voorwaarden |
Vaste periodieke uitkering? | Ja | Geen voorwaarden |
Geld altijd beschikbaar? | Nee; eventueel opnemen brengt een boeterente met zich mee | Ja |
Samengevat is box 1 vaak aantrekkelijk vanuit een belastingoogpunt. Wel krijg je te maken met flinke beperkingen. Je moet een periodieke uitkering ontvangen, een pensioengat hebben (om het bedrag af te kunnen trekken) en kunt tussentijds niet of alleen tegen een (hoge) boete en/of (veel) waardeverlies bij je geld. Vaak maakt de aftrek gecombineerd met het lagere box 1-belastingtarief dat je betaalt zodra je de AOW-leeftijd bereikt dit allemaal weer goed.
Box 3 is flexibeler, maar levert geen belastingvoordelen op. Als je boven de vrijstellingsgrens uitkomt betaal je zelfs ieder jaar vermogensbelasting. Je hebt meer vrijheid in het besteden, sparen en beleggen van je geld. Aan het einde van de rit betaal je geen inkomstenbelasting. Zolang de gemiddelde spaarrente laag blijft, betaal je een lage belasting als je besluit om te sparen. Als je gaat beleggen of bijvoorbeeld investeert in vastgoed, wordt het (fictieve) rendement op beleggingen boven de vrijstellingsgrens wel flink belast. Daarnaast is het tarief op de fictieve vermogensaanwas flink gestegen, naar 36% vanaf 2024.
Sandra, een 30-jarige met een klein pensioengat, staat voor de keuze om zelf te gaan beleggen voor haar pensioen of te pensioenbeleggen. Van de € 20.000 die zij gespaard heeft, kan ze driekwart voor een langere periode missen.
Sandra kiest ervoor om gespreid over 5 jaar ieder jaar € 3000 te beleggen. Twee-derde hiervan valt in haar jaarruimte. Dit betekent dat Sandra € 2000 af kan trekken van de belasting. Zo spaart ze € 600, die ze ook inlegt. Haar inleg groeit dusdoende naar € 300 per maand.
In 5 jaar tijd legt Sandra € 18.000 in, met het rendement hierop komt ze uit op een ingelegd bedrag van € 20.427.
Met een gemiddeld rendement van 5% en jaarlijkse bijschrijvingen heeft Sandra bij het bereiken van de AOW-leeftijd van 67 jaar € 97.333 opgebouwd. Over de uitkering betaalt ze inkomstenbelasting (in 2024: 19,03% tot € 40.021 per jaar). De belastingdruk is lager dan voorheen omdat ze de AOW-leeftijd al bereikt heeft.
Van het totaalbedrag mag Sandra € 5000 aftrekken. Over dit deel heeft ze geen belastingvoordeel gehad. Van de resterende € 92.333 blijft na de belasting € 74.762 over. Samen met de € 5000 is haar pensioen nu € 79.762 waard.
Sandra investeert in één keer € 15.000 in een beleggingsfonds. Gedurende 37 jaar behaalt ze 5% rente. Zodra Sandra de drempelwaarde van € 57.000 bereikt, betaalt ze vermogensbelasting. Het zou echter meer dan 27 jaar duren voordat ze deze drempelwaarde bereikt, die in de afgelopen jaren waarschijnlijk ook meegroeit.
Als alle belastingwetgeving hetzelfde zou blijven, zou ze in de resterende 11 jaar gemiddeld ongeveer 0,2% belasting betalen over haar beleggingen. Uiteindelijk houdt ze nu ongeveer € 88.000 over.
In dit voorbeeld is de lage belastingaftrek aan het begin niet voldoende om de uiteindelijke inkomstenbelasting te compenseren. Ook de vermogensrendementsheffing weegt niet zwaar genoeg mee om uiteindelijk voor een hoger rendement te zorgen.
Abdel is 40 jaar en heeft een hoog inkomen; hij betaalt over de hoogste schijf thans 49,5%. Hoe ziet dezelfde berekening er voor hem uit?
Abdel wil drie keer € 10.000 inleggen. Hij geniet dankzij zijn pensioengat volledige belastingvoordeel over het bedrag. Zo komt hij uit op een besparing van € 4950 per jaar. Dit bedrag stort hij ook in zijn pensioenproduct, aan het begin van het jaar.
Het rendement is 5% op jaarbasis. Na drie jaar is het bedrag opgelopen tot € 48.738. Nu ontvang hij hierover nog 24 jaar het rendement van 5%. Op zijn 67e heeft Abdel € 157.185 opgebouwd.
Ook hij betaalt hierover inkomstenbelasting van thans 19,03% per uitkeringsjaar. Zolang het jaarlijkse inkomen na het bereiken van de pensioenleeftijd onder de € 40.021 blijft, geldt volgens de huidige regels het lagere tarief. Uiteindelijk blijft dan van het bedrag € 127.273 over.
Hij zet het volledige bedrag van € 30.000 opzij ‘in Box 3’. Omdat Abdel veel vermogen in beleggingen heeft, betaalt hij over het behaalde rendement in het nieuwe stelsel rond de 1,5% belasting, over het totale bedrag gerekend. Dit verlaagt zijn rendement van 5% naar 3,5%.
Zodra hij de leeftijd van 67 bereikt, is het bedrag opgelopen tot € 75.947.
In het geval van Abdel zorgen het belastingvoordeel bij de inleg en de vermogensbelasting voor een enorm verschil.
Johan is 55 jaar, met een hoog inkomen maar zonder pensioengat. Toch wil hij graag geld opzijzetten op een spaarrekening. Een hoog bedrag van € 100.000, liefst in één keer.
Het bedrag kan hij niet van de belasting aftrekken. Na afloop van de looptijd, wordt het gedurende 20 jaar als inkomen uitgekeerd. Omdat het bedrag niet afgetrokken werd, zijn de uitkeringen tot de hoogte van de inleg belastingvrij. Over het resterende bedrag betaalt hij belasting in box 1.
Na 12 jaar bereikt hij de AOW-leeftijd. Met een rente van 2% komt hij uit op een bedrag van € 126.824. Over de eerste € 100.000 betaalt hij geen belasting, dit heeft hij immers niet afgetrokken. Over de resterende € 26.824 betaalt hij 19,03%. Zo houdt hij van dit bedrag € 21.719 over. De totale waarde bedraagt € 121.719.
In box 3 betaalt hij in de eerste jaren nauwelijks belasting op spaargeld. Vanaf 2024 wordt zijn rendement op spaargeld belast met 36%, maar het heffingsvrije vermogen verlaagt dit tot ongeveer de helft. Zo behaalt hij een rendement van 1,83% op jaarbasis in de laatste acht jaar, na een rendement van 2% in de eerste vier jaar. Uiteindelijk bedraagt zijn opbrengst met rente-op-rente € 122.894.
In box 3 levert het geld iets meer op. De vermogensbelasting is niet hoog genoeg om op te wegen tegen de box 1-heffing.
Zelf berekenen of sparen in box 1 of box 3 slimmer is, is ingewikkeld. Uiteindelijk is dit een beslissing die je het beste met een financieel adviseur bespreekt.
De volgende vuistregels kunnen helpen bij het maken van een beslissing.